Hier zit ik, stevig vast gehouden door mijn moeder, op het raamkozijn van het huis in de Kielstraat 45, waar wij toentertijd woonden.
Het was op een avond dat de zomer van het jaar 1934 drie dagen jong was en ik op die dag één jaar was geworden.
Zo te zien kom ik niets te kort en kijk ik verbaasd de wereld – of beter gezegd de Kielstraat – in.
Daar was vroeger heel wat te zien.
Er woonden veel grote gezinnen en als het mooi weer was hadden de mensen de gewoonte om op een stoel uit de kamer of keuken, buiten voor het huis, te gaan zitten om gezellig met de buren een praatje te maken.
Het is, zo te zien, een heerlijke avond. Eén van mijn twee blote voetjes rust op mijn grote broer zijn krullebol, terwijl hij – keurig, net als mijn grote zus – naar de lens kijkt van het Kodak-toestelletje; het voor die tijd kostbare bezit van ons buurmeisje Marietje Everstijn, die o.a. dit kiekje genomen heeft.
Naast mijn broer en zus staat ons bokje Arie.
Mijn vader zou willen dat Arie ook in de lens kijkt, maar nee, Arie kijkt bokkig naar beneden, maar dat mag de pret niet drukken.
Het geheel geeft een mooi beeld van een gelukkig gezin in een – toen nog – rustige tijd.
Wordt vervolgd.